Planschade
Bij planschade gaat het om schade in verband met een limitatief aantal in de wet opgesomde besluiten. Veruit de belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. Sinds de invoering van titel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan nog slechts worden verzocht om een tegemoetkoming in planschade. Ook de schadesoorten zijn gelimiteerd: tegemoetkoming kan slechts worden gekregen voor waardevermindering van onroerend goed en voor inkomensschade. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen directe en indirecte planschade: in het eerste geval gaat het over schade als gevolg van een wijziging van de bestemming van de eigen gronden; in het tweede geval gaat het om schade in verband met een wijziging van de bestemming van andermans gronden. Bij directe planschade gaat het vaak om het verdwijnen van bouw- of gebruiksmogelijkheden. Bij indirecte planschade gaat het dikwijls om uitzichtschade of (toegenomen) hinder als gevolg van het nieuwe gebruik van de aanliggende gronden.
Bij planschade gaat het om een vergelijking van planologische regimes. Daarbij is niet bepalend wat er feitelijk is of wordt gerealiseerd onder het oude en nieuwe regime, maar wat er maximaal mogelijk was en is onder die regimes. Dit heet ook wel de maximale invulling van de planologische regimes. Daar zit wel een grens aan: als met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat bepaalde maximale mogelijkheden van een bestemmingsplan zullen (of zouden) worden benut, dan kan een nuancering worden aangebracht op dit uitgangspunt. De jurisprudentie biedt echter maar weinig voorbeelden daarvan.
Als uit de planologische vergelijking volgt dat er schade is, dan moet worden beoordeeld of deze schade voorzienbaar was op het moment dat de onroerende zaak (als het gaat om waardevermindering) is aangekocht. Dit wordt ook wel de actieve risicoaanvaarding genoemd. Is sprake van directe planschade, dan speelt ook een rol in hoeverre de verdwenen bebouwingsmogelijkheden hadden kunnen worden benut onder het oude regime. Dit heet ook wel de passieve risicoaanvaarding.
Sinds de inwerkingtreding van titel 6.1 Wro is ook het leerstuk van het normaal maatschappelijk risico geïntroduceerd in het planschaderecht. Dit is enkel aan de orde bij indirecte planschade. Bij indirecte planschade bepaalt de wet dat in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft een bedrag ter hoogte van 2% van de waarde van de onroerende zaak direct vóór het schadeveroorzakende besluit (bij waardevermindering) en een bedrag ter hoogte van 2% van de het inkomen bij inkomensschade.
In de jurisprudentie is inmiddels uitgemaakt (de bekende uitspraak Vugts), dat het college altijd in de eerste plaats moet bezien in hoeverre een hoger percentage van de schade tot het normaal maatschappelijk risico moet worden gerekend, en dus voor rekening van de aanvrager blijft.