Nadeelcompensatie
Nadeelcompensatie heeft recent een wettelijke basis gekregen in titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvóór had nadeelcompensatie een basis in het evenredigheidsbeginsel, dat was neergelegd in artikel 3:4 lid 2 Awb. Meer specifiek werd een grondslag voor nadeelcompensatie gevonden in het beginsel van de ‘égalite devant les charges publiques’.
Het gaat in titel 4.5 Awb zowel om schade als gevolg van – rechtmatige – besluiten als om schade in verband met ander rechtmatig (feitelijk) handelen van overheden ‘in het kader van de uitoefening van de publiekrechtelijke taken’. Titel 4.5 Awb is op dit moment nog niet in werking getreden, omdat het wachten is op de aanpassing van andere regelgeving, zoals de nadeelcompensatieverordeningen. De verwachting is dat dit wel spoedig zal gebeuren.
Vaak gaat het bij nadeelcompensatie om schade als gevolg van infrastructurele werkzaamheden met een tijdelijk of blijvend karakter: een deel van een (snel)weg ligt er tijdelijk uit vanwege onderhoud en een transportbedrijf leidt als gevolg daarvan omrijdschade. Of een winkelier in de binnenstad heeft minder omzet als gevolg van nieuwbouw of herstructurering.
Wil sprake kunnen zijn van een uitkering vanwege nadeelcompensatie, dan moet in de eerste plaats sprake zijn van een ‘speciale last’: degene die stelt schade te hebben geleden moet onevenredig zwaar zijn getroffen, vergeleken bij anderen die in een vergelijkbare positie zitten (bijvoorbeeld ondernemers in eenzelfde branche). In de praktijk wordt vaak min of meer aangenomen dat aan dit criterium wordt voldaan.
Ook moet sprake zijn van een ‘abnormale last’: de gevolgen van het besluit of de feitelijke werkzaamheden moeten een relevant gevolg hebben, bijvoorbeeld een stevige omzetschade. Net zoals bij planschade is bij nadeelcompensatie volledige vergoeding van de geleden niet het uitgangspunt. Er zal nagenoeg altijd sprake zijn van een relativerende werking vanwege normaal maatschappelijk risico. Dat kan de vorm hebben van een drempel of een korting: in het eerste geval moet sprake zijn van schade – bijvoorbeeld een omzetterugval die verband houdt met het besluit of de maatregel – die boven een bepaalde drempel uitkomt; vaak is dat een percentage. In het geval van toepassing van een korting wordt achteraf een bepaald percentage of een vast bedrag afgetrokken van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2012 inzake de Wouwse Tol, een wegrestaurant en hotel dat schade had geleden als gevolg van werkzaamheden aan een snelweg, heeft de Afdeling piketpalen geslagen wat betreft het normaal maatschappelijk risico: enerzijds is er sprake van beleidsvrijheid van het bestuursorgaan bij het vaststellen van de hoogte (en vorm) van het risico, anderzijds kan dit aspect in rechte ten volle worden getoetst. Bij het hanteren van een vaste gedragslijn – bijvoorbeeld op grond van beleidsregels, vergelijk de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 – zal in ieder geval altijd moeten worden afgewogen of de omstandigheden van het concrete geval afwijking van de beleidsregel rechtvaardigen.